De oplossing van verlichtingsopgaven vereist een zorgvuldige planning. Noodzakelijke informatie over de eigenschappen van armaturen geven lichtsterkteverdelingscurven, verlichtings- en isoluxdiagrammen. De benodigde kennis hieromtrent verstrekken wij op deze pagina.
Lichtsterkteverdelingscurven geven aan in welke richting en met welke intensiteit een armatuur licht uitstraalt. De lichtsterktewaarde in candela (cd) voor een bepaalde uitvoering wordt berekend door de waarde in cd/klm, die van het diagram wordt afgelezen, te vermenigvuldigen met de totale lichtstroom in kilolumen (klm) van de lichtbronnen die in het armatuur worden gebruikt.
In de diagrammen worden ook de halve bundelbreedtes (doorgetrokken lijn, C 180 - C 0 β = 28°) en (stippellijn, C 270 - C 90 β = 92) aangegeven.
De lichtsterktewaarden zijn op de verticale, de uitstralingshoek op de horizontale as afgebeeld. Bij een polaire weergave is op het diagram aangegeven voor welke doorsnede door het armatuur (C-vlakken) de curven gelden.
De aan te stralen gevel heeft een hoogte van 8 m (blauwe lijn) en een breedte van 18 m (rode lijn). De High-performance-schijnwerper 84 503 met bandvormige lichtsterkteverdeling heeft een halve bundelbreedte van 27° en 76°. Bij een afstand van 16 m dekken de halve bundelbreedtes exact de afmetingen van de gevel. De parabool geeft de gemiddelde verlichtingssterkte in lux aan. Deze waarden kunnen op de linker y-as van de lichtsterkteverdelingscurve worden afgelezen. De gemiddelde verlichtingssterkte op de gebruiksoppervlakte bedraagt dus 150 lx. Veranderingen van de schijnwerperafstand beïnvloeden zowel de gemiddelde verlichtingssterkte als de grootte van de verlichte oppervlakte. Hierbij dient te worden aangemerkt dat er strooilicht buiten de berekende oppervlakte valt. Zo zou de gevel ook bij een formaat 10 x 22 m nog goed worden verlicht.
Voor het plannen van de verlichting van paden wordt als norm 1 lx als de minimale verlichtingssterkte gedefinieerd. Bijgevolg is de 0,5 lx-lijn in het isoluxdiagram relevant voor het bepalen van de afstand tussen de armaturen. Deze 0,5 lx moet bij de 1 lx verlichtingssterkte op de gebruiksoppervlakte worden opgeteld, om de afstand tussen de armaturen te definiëren. Dit resulteert hier in een lichtpuntafstand van 6,5 m. Bij de planning dient bovendien rekening gehouden te worden met plaatselijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de kleur en eigenschappen van de ondergrond. Deze factoren hebben een enorme invloed op de reflectie van het licht en kunnen zelfs bij een normconforme verlichtingssterkte tot een visuele verlichtingsindruk leiden, die onvoldoende is. Daarom is voor een optimaal planningsresultaat een verlichtingstest op de montageplaats aan te bevelen.
Bij armaturen met rotatiesymmetrische lichtsterkteverdeling wordt in het isoluxdiagram een kwart van de totale lichtsterkte afgebeeld. Die gemiddelde verlichtingssterkte voor een plein dient 10 lx te bedragen. In de naaste omgeving van het armatuur wordt ca. 20 lx bereikt. Om een gemiddelde waarde van 10 lx te bereiken dient de minimale verlichtingssterkte tussen twee armaturen circa 2 tot 3 lx te bedragen. In de grafiek verduidelijken de rode cirkels deze waarden. Hieruit volgt een afstand tussen de armaturen van 19 m.
Hetzelfde principe geldt voor een asymmetrische lichtsterkteverdeling. De armaturen worden aan de rand van het plein in een eenvoudige opstelling en op het plein in dubbele uitvoering geplaatst.